Dient een soeverein mens zich te houden aan de in Nederland geldende regels?

Terug

Uit een recent arrest van het gerechtshof:

Aan de betrokkene is als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 94,- voor: “11 km per uur harder rijden dan mag op een (auto)weg buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 27 januari 2021 om 11.59 uur op de N211 Wippolderlaan in Wateringen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

De gemachtigde van de betrokkene heeft in het beroepschrift de volgende punten naar voren gebracht:
  • · Er wordt ten tijde van het incident gereisd en dus niet gereden met het voertuig;
  • · De intredeboete van de zekerheidsstellingsovereenkomst is niet (eerst) voldaan;
  • · De bevoegdheid van het Openbaar Ministerie (OM) en van het Centraal justitieel Incassobureau (CJIB) is niet aangetoond;
  • · Het (bovenliggende) internationale recht wordt door de rechter genegeerd;
  • · Het bovenliggende allodiale (zonneleen) recht wordt door de rechter miskend;
  • · Het feit van verkeerde onwettige adressering door het CJIB wordt totaal genegeerd;
  • · Het (gebrek aan) inkomen van de gedaagde persoon is genegeerd door de rechtbank;
  • · Het feit dat de Nederlandse trias politica geen volmachten meer heeft wordt miskend, en;
  • · De Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forec (SHAEF) bezettingsmacht brengt het Nederlandse rechtssysteem onder USA jurisdictie en dat dient door de rechtbank te worden erkend.
Ter zitting heeft de gemachtigde een nadere toelichting gegeven en zijn levensbeschouwelijke en staatsrechtelijke visie uiteengezet. Hij heeft betoogt dat betrokkene behoort tot het Inheemse Volk der Germaniten uit de inheemse stam der Friezen.

Nederland heeft een verdrag geratificeerd te weten het Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen. Ook wijst gemachtigde op de VN-verklaring over de rechten van Inheemse Volken. Deze verdragen brengen volgens de gemachtigde mee dat nationaalrechtelijke bepalingen hieraan ondergeschikt zijn. Het zich vrijelijk mogen verplaatsen over de wegen kan - in het licht van de in de verdragen opgenomen bepalingen en beginselen - niet beperkt noch gehandhaafd worden door de Nederlandse overheid.

De advocaat-generaal voert aan dat op basis van de stukken in het dossier de gedraging kan worden vastgesteld en dat de gedraging is verricht. Verder stelt de advocaat-generaal dat blijkens de stukken op 18 juni 2021 het verschuldigde bedrag van € 103,- aan zekerheidstelling is betaald. Gelet hierop was de kantonrechter niet gehouden om op een eventueel draagkrachtverweer te beslissen. Ook heeft de betrokkene geen nadere stukken ter onderbouwing van haar financiële situatie ingebracht. De advocaat-generaal is van mening dat de sanctie terecht is opgelegd en dat er geen omstandigheden zijn die het opleggen van een sanctie niet rechtvaardigen.

Voorop wordt gesteld dat eenieder die in Nederland woont, leeft of verblijft zich dient te houden aan de in Nederland geldende regels. Daartoe behoren onder andere de regels omtrent de inschrijving in de Basisregistratie Personen en de daaraan gekoppelde toekenning van een burgerservicenummer. Het hof begrijpt dat de betrokkene - net zoals de gemachtigde - behoort tot het Inheemse Volk der Germaniten en in Nederland als vrij en soeverein mens van vlees en bloed wil leven. De gemachtigde stelt dat er principiële bezwaren zijn tegen dwingende en eenzijdig opgelegde regels. Voor zover daarmee wordt beoogd dat het hof dient te oordelen dat de wet niet, althans niet op de door de wetgever beoogde wijze, op hen van toepassing is kan daaraan niet worden tegemoet gekomen. Het staat de rechter op grond van artikel 11 Wet algemene bepalingen niet vrij om de innerlijke waarde van de wet te beoordelen en deze terzijde te stellen. Indien de principieel andere visie van de gemachtigde zou moeten leiden tot een andere inrichting van de Staat en wetgeving, is het aan de wetgever om daarin keuzes te maken. Verder is het standpunt van de gemachtigde dat volkenrechtelijke verdragen in de weg staan aan de uitoefening van de Nederlandse rechtsmacht, onjuist. Het hof erkent ten volle de rechten die voortvloeien uit het volkenrecht, maar die rechten staan er niet aan in de weg dat bepalingen van nationaal recht van toepassing kunnen zijn. De rechter is weliswaar op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet gehouden om bepalingen van nationale wetgeving buiten toepassing te laten indien deze onverenigbaar zijn met een ieder bindende bepalingen van verdragen, maar de door gemachtigde genoemde verdragen bevatten geen dwingendrechtelijke bepalingen die aan
nationaal toezicht, handhaving en sanctionering van gedragingen in het verkeersrecht in de weg staan. Deze grond treft geen doel.

Op basis van de gegevens in het dossier staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht.

Voor zover de gemachtigde stelt dat de bevoegdheid van het OM - naar het hof begrijpt het Parket CVOM - niet is aangetoond, overweegt het hof als volgt. Namens de officier van justitie wordt door medewerkers beslist op administratief beroepschriften die daartoe via mandaat en ondermandaat zijn aangesteld. In het algemeen mag worden uitgegaan dat een door het CJIB namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen en dat dit slechts anders kan zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn door de gemachtigde niet aangevoerd. De grond treft geen doel.

Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat de bevoegdheid van het CJIB niet is aangetoond, oordeelt het hof dat de met het toezicht op de naleving van de in de Wahv neergelegde voorschriften daartoe aangewezen ambtenaren bevoegd zijn tot het opleggen van een sanctie. Het CJIB verzendt als uitvoeringsorganisatie slechts de inleidende beschikking. Voor deze feitelijke handeling is - nu het daarbij niet gaat om een bevoegdheid om besluiten te nemen - mandaatverlening door de aangewezen ambtenaar niet vereist.

Met betrekking tot de grond dat de kantonrechter niet is ingegaan op het gebrek aan inkomen van de betrokkene, overweegt het hof dat het verschuldigde bedrag aan zekerheidstelling voorafgaand aan de behandeling van het beroep door de kantonrechter is voldaan. Hierdoor was de kantonrechter niet gehouden om te oordelen over een draagkrachtverweer. Voor zover de gemachtigde heeft willen aanvoeren dat het gebrek aan inkomen dient te leiden tot matiging van het sanctiebedrag, is het hof van oordeel dat de gemachtigde niet aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële omstandigheden waarin de betrokkene verkeert matiging van het sanctiebedrag rechtvaardigen.

De door de gemachtigde aangevoerde gronden treffen geen doel. Dit brengt mee dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal die beslissing bevestigen.

Bron: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2023,ECLI:NL:GHARL:2023:6265

Terug
BEL NU
VERKEERSBOETES