Langdurige handhavingsprocedure oldtimerstalling Elsloo

Terug

Hoger beroep van [appellant], wonend te Elsloo, gemeente Stein, tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2020 in zaak nrs. 19/1629, 18/2169 en 19/776 in het geding tussen [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Stein

Bij besluit van 10 december 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het niet-naleven van een voorschrift uit de omgevingsvergunning van 19 maart 2013 door [partij] afgewezen. Bij besluit van 1 mei 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep in zaak nr. 19/1629 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling (=Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) het onderzoek heeft gesloten.
[partij] exploiteert aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Elsloo een bedrijf voor het stallen van oldtimers, caravans en campers en het verkopen van oldtimeronderdelen.
Het college heeft op 19 maart 2013 aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het inrichten van een binnenstalling voor oldtimers, caravans en campers (hierna ook: voertuigen) op zijn perceel in strijd met het bestemmingsplan. In die vergunning is onder meer de volgende voorwaarde opgenomen: "De oldtimers, caravan en campers mogen uitsluitend inpandig worden gestald met uitzondering van voertuigen die onlangs gebracht zijn of die binnen 48 uur gehaald worden. Deze mogen gedurende maximaal 48 uur tijdelijk op het voorterrein worden gestald in afwachting van het ophalen van het voertuig dan wel inpandig stallen van afgeleverde voertuigen" (hierna: 48-uursvoorschrift).

[appellant] woont aan de [locatie 3] in Elsloo, in de buurt van het bedrijf van [partij]. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen [partij], vanwege onder meer het overtreden van het 48-uursvoorschrift in de vergunning. Volgens [appellant] valt buitenstalling van eigen voertuigen, zoals oldtimers, caravans en campers, ook onder dit voorschrift. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of de eigen voertuigen van [partij] ook onder dit voorschrift vallen. Het betreft een uitlegvraag.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan op meerdere beroepen van [appellant]. Zijn hoger beroep gaat alleen over de uitspraak van de rechtbank met zaak nr. 19/1629 over het handhavingsverzoek met betrekking tot het 48-uursvoorschrift.

De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat [partij] een voorschrift overtreedt. Volgens de rechtbank heeft de vergunning en dus ook het daarin opgenomen 48-uursvoorschrift, alleen betrekking op het bedrijfsmatig stallen van oldtimers, caravans en campers. Volgens de rechtbank is het buiten plaatsen van voertuigen ook mogelijk als dit in overeenstemming is met de bedrijfsbestemming en de functieaanduiding "opslag", bijvoorbeeld als sprake is van parkeren door een persoon die daar werkzaam is. Daaronder vallen volgens de rechtbank ook eigen voertuigen.

Vallen de eigen voertuigen van [partij] ook onder het 48-uursvoorschrift uit de vergunning?

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de eigen voertuigen van [partij] niet onder het 48-uursvoorschrift van de vergunning vallen. Hij voert aan dat de vergunning gaat over het stallen van oldtimers, caravans en campers en dat hierin geen onderscheid wordt gemaakt tussen voertuigen die in eigendom zijn van derden of van [partij] zelf. Als het college dat onderscheid voor ogen had, had dat uitdrukkelijk in de vergunning vermeld moeten worden.

Het college stelt zich op het standpunt dat het 48-uursvoorschrift niet geldt voor het stallen van eigen voertuigen. Volgens het college is de vergunning verleend in het kader van bedrijfsmatige verhuur van stallingsruimte en heeft het voorschrift daarom alleen betrekking op het stallen van voertuigen voor klanten. Dit hoeft volgens het college niet uitdrukkelijk in de vergunning te staan, omdat het voldoende uit de reikwijdte van de desbetreffende bepaling is af te leiden.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vergunning van 19 maart 2013 is verleend voor het stallen van oldtimers, caravans en campers en dat het 48-uursvoorschrift alleen op die voertuigen betrekking heeft. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het plaatsen van voertuigen op het perceel mogelijk is als dit in overeenstemming is met de bedrijfsbestemming en de functieaanduiding "opslag", zoals het parkeren door een persoon die daar werkzaam is. Maar de rechtbank heeft daaruit niet kunnen afleiden dat eigen voertuigen niet onder het 48-uurvoorschrift vallen. Parkeren is namelijk niet hetzelfde als het stallen van voertuigen en alleen het (buiten) stallen van voertuigen is in strijd met de bestemming. Het college heeft [partij] echter een vergunning verleend waarin de voorwaarde is opgenomen dat voertuigen die onlangs zijn gebracht of binnen 48 uur worden opgehaald, maximaal 48 uur buiten op het voorterrein gestald mogen worden. Een redelijke uitleg van het 48-uursvoorschrift brengt met zich dat eigen voertuigen hier ook onder vallen, omdat in de vergunning geen onderscheid wordt gemaakt tussen het stallen van oldtimers, caravans en campers die in eigendom zijn van [partij] of van derden. Dit betekent dat ook de oldtimers, caravans en campers die in eigendom zijn van [partij], onder het 48-uursvoorschrift vallen.

Het betoog slaagt.

Conclusie: Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 19/1629 wordt vernietigd. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 mei 2019 is alsnog gegrond en dat besluit wordt vernietigd. Het college moet op dit punt een nieuw besluit op bezwaar nemen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

Bron: extract van uitspraak Raad van State 1 juli 2024 nr. 202005538/1/R2.

Terug
BEL NU
VERKEERSBOETES