Extract van een vonnis van 20 maart 2009 van de kantonrechter te Nijmegen.
De casus
Partijen hebben in of omstreeks 2000 een overeenkomst van bewaarneming gesloten, op grond waarvan eiser een oldtimer (verder te noemen: de auto) heeft gestald in een kas van gedaagde. Gedaagde heeft op 26 juli 2007 een factuur ad € 125,- voor de stallingprijs voor 2007 aan eiser gezonden. Bij brief van 15 juni 2008 heeft gedaagde aan eiser meegedeeld, voor zover hier van belang: ”Ondanks ons verzoek, uw eigendom, voor 1 mei uit de stallingskas te halen, staat deze en een nog openstaand factuur er nog. Wij verzoeken u dringend, om nu, aan ons verzoek te voldoen: het ophalen van uw voertuig en betaling van openstaand factuur binnen 8 dagen vanaf dagtekening van deze brief. Dit betekent voor u, het bedrag van 185 Euro”. In het rechtervoorspatbord van de auto zit een deuk; de lak is op die plaats beschadigd. Een schadebedrijf te Apeldoorn heeft de herstelkosten geschat op € 450 exclusief BTW. Een ander bedrijf te Arnhem heeft aan eiser € 27,78 inclusief BTW in rekening gebracht voor een tweetal autosleutels. Eiser vordert dat de kantonrechter gedaagde zal veroordelen om aan hem te betalen € 1.098,65, te vermeerderen met de wettelijke rente en gedaagde zal veroordelen in de kosten van het geding. De vordering is gegrond op de stelling dat gedaagde niet de zorg van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen door niet te voorkomen dat de auto beschadigd is geraakt, dat eiser daardoor schade ad € 850,28 heeft geleden en dat gedaagde die schade moet vergoeden. Verder heeft gedaagde hem de auto eerst willen teruggeven na betaling van € 248,37, dat hij onder protest heeft betaald, maar nu terugvordert op grond van onverschuldigde betaling. Het schadebedrag is als volgt gespecificeerd: deuk in het rechtervoorspatbord schade € 450, een andere autohoes € 112, zoekmaken van een setje reservesleutels € 27,78, het schoonmaken en professioneel poetsen van de auto € 140, vervoerskosten € 25 en andere kosten zoals porto etc. € 10.
De beoordeling
De overeenkomst van bewaarneming houdt in dat de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt om een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt te bewaren en terug te geven, dat de bewaarnemer bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht moet nemen en dat de bewaarnemer gehouden is de zaak terug te geven in de staat waarin hij haar heeft ontvangen. Partijen verschillen van mening over de vraag of een beding dat de bewaring geschiedt op eigen risico van eiser deel uitmaakt van hun overeenkomst. Gedaagde draagt de bewijslast van zijn stelling dat dit het geval is. Hij heeft echter ter zitting uitdrukkelijk afstand gedaan van bewijslevering. Het moet er daarom voor worden gehouden dat een dergelijk beding niet is overeengekomen. De aard van de overeenkomst van bewaarneming brengt mee dat de bewaarnemer, die bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht moet nemen, jegens de bewaargever aansprakelijk is voor schade aan hetgeen hij in bewaring heeft. Ter zitting heeft gedaagde betoogd dat niet bekend is dat de schade aan het spatbord onder zijn risico is ontstaan; hij vraagt zich af of de schade al kan zijn ontstaan voordat de auto bij hem werd gestald. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat op de foto’s die hij ter zitting in het geding heeft gebracht, te zien is dat de deuk “vers” is, althans niet jaren oud kan zijn. Gedaagde heeft dit niet meer gemotiveerd betwist. Hij heeft ook niet betwist dat hij de auto heeft verplaatst. De kantonrechter houdt het er daarom voor, dat de deuk in de auto is gekomen terwijl de auto bij gedaagde gestald stond. Dat de oorzaak van de beschadiging niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, is verder niet van belang. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde moet opkomen voor de door eiser geleden schade. Gedaagde heeft echter verschillende van de opgevoerde schadeposten betwist, met name de hoes en de schoonmaakkosten. Over de hoes heeft hij aangevoerd dat die door de inwerking van zonlicht is verweerd. De kantonrechter begrijpt uit hetgeen eiser ter zitting nog heeft gesteld dat hij dit laatste niet betwist, maar van mening is dat de verwering het gevolg is van verplaatsing van de auto in strijd met de bewaarnemingovereenkomst, waarin zou zijn bepaald dat de auto, die aanvankelijk in een donker(der) gedeelte van de kas stond, niet mocht worden verplaatst. Deze stelling kan eiser niet baten, omdat over de inhoud van de overeenkomst weinig concreets is komen vast te staan. Naar algemene ervaringsregels moeten in vergelijkbare omstandigheden gestalde voertuigen nu en dan worden verplaatst om ruimte te maken voor andere voertuigen, die worden gehaald of gebracht. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat gedaagde andere maatregelen tegen inwerking van zonlicht had moeten nemen, is hij ook daarin onvoldoende concreet. De hoes hoeft gedaagde dan ook niet te vergoeden, evenmin als de schoonmaakkosten die eiser heeft moeten maken, nu die kennelijk hun oorzaak vinden in het verloren gaan van de hoes. Over de sleutels stelt eiser dat hij gedaagde op diens verzoek een stel sleutels van de auto heeft gegeven en dat gedaagde die niet heeft teruggegeven. Gedaagde bevestigt een verzoek van die strekking aan eiser te hebben gedaan, maar ontkent dat hij de sleutels heeft gekregen. Tegenover de concrete beschrijving van deze gebeurtenissen door eiser, die vertelt dat hij de sleutels moest afgeven en dat ze in een bakje werden gedaan, is de betwisting door gedaagde onvoldoende feitelijk gemotiveerd. Gedaagde heeft ook uitdrukkelijk meegedeeld dat hij verder geen bewijs aanbiedt. De kantonrechter gaat er dan ook van uit, dat gedaagde de sleutels heeft ontvangen en niet heeft teruggegeven. Het daarvoor gevorderde bedrag van € 27,78 is dus toewijsbaar. Tegen de terugvordering van het onverschuldigd betaalde verweert gedaagde zich met het betoog dat hij kosten heeft moeten maken om eiser te bewegen tot betaling van het overeengekomen bewaarloon. De kantonrechter overweegt op dit punt dat eiser de betaling van het bewaarloon mocht opschorten, dan wel dit loon mocht verrekenen met zijn schade. Voor zover gedaagde zich op zijn retentierecht heeft beroepen, faalt dit beroep omdat eiser op goede gronden gebruik had gemaakt van zijn opschortingrecht. De incassokosten moeten dus voor rekening van gedaagde blijven. Eeiser heeft niet betwist dat voor het laatste jaar dat de auto bij gedaagde gestald is geweest een vergoeding van € 185,- verschuldigd is. Dit bedrag is dan ook niet onverschuldigd betaald, zodat het op het toe te wijzen bedrag in mindering komt. Ten slotte zijn de vervoerskosten ad € 25,- en de andere kosten zoals porto etc. ad € 10,- onvoldoende gespecificeerd, terwijl betalingsbewijzen ontbreken. Deze zijn dus niet toewijsbaar. Resumerend wordt het toe te wijzen bedrag als volgt berekend: plaat- en lakschade € 450, sleutels € 27,78, ten onrechte berekende incassokosten € 248,37 - € 185 = € 63,37, totaal € 541,15, welk bedrag moet worden vermeerderd met de verder niet betwiste wettelijke rente. Partijen zijn ieder op enkele punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter vindt daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.