TerugUit een recente uitspraak van de kantonrechter te Zwolle.
Eiser is eigenaar van een Ford Capri. In het najaar van 2014 heeft eiser deze auto bij gedaagde gebracht, teneinde de auto te restaureren. De afspraken van partijen staan niet op papier. Eiser heeft omstreeks 30 oktober 2015 een bedrag van € 4.000 aan gedaagde betaald. Op 18 februari 2017 hebben gedaagde en eiser met elkaar gesproken in het kader van de oplevering van de auto. De auto stond op dat moment bij het bedrijf van de spuiter. Gedaagde heeft toen aangeboden om aan de buitenkant van de auto het spuitwerk nog een keer over te doen om het eindresultaat te verbeteren, zonder extra kosten voor eiser.
Op 19 februari 2017 heeft eiser aan gedaagde een uitgebreide brief gestuurd, waarin hij onder andere aan gedaagde schrijft dat hij de kwaliteit van de geleverde restauratie ver onder de maat vindt en dat hij geen vertrouwen heeft in het laatste aanbod van gedaagde. Eiser houdt gedaagde twee andere opties voor, welke door gedaagde niet geaccepteerd zijn. Gedaagde heeft de auto onder zich gehouden.
Bij brief van 8 maart 2017 schrijft de gemachtigde van eiser aan gedaagde onder meer: Teneinde u in de gelegenheid te stellen uw verplichtingen uit de overeenkomst alsnog na te komen, stel ik u hierbij namens cliënt in gebreke. Hierbij sommeer ik u om binnen 28 dagen na heden de auto alsnog conform de gemaakte afspraken op te leveren. Dat betekent dat alle gebreken hersteld zijn en er sprake is van een strak gespoten auto. Nadien is er tussen partijen contact geweest hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid. Bij e-mailbericht van 24 april 2017 schrijft de gemachtigde van eiser aan gedaagde onder meer:
Bij brief van 8 maart jl. heb ik u in gebreke gesteld en u in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. In de afgelopen periode heeft u contact met mij en cliënt gezocht en is duidelijk geworden dat u niet voornemens bent het verzuim te herstellen, althans alleen onder uw eigen voorwaarden waaronder en bijbetaling van tenminste € 2.000 door cliënt bovenop de overeengekomen vaste prijs. (…) Gelet op het vorenstaande bevestig ik u hierbij dan ook dat ik de overeenkomst tussen u en cliënt buitengerechtelijk ontbind. Dat betekent dat de situatie zoals deze voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst was, hersteld dient te worden.Na het aanhangig maken van de onderhavige procedure heeft eiser op 8 augustus 2017 (contant) aan gedaagde een bedrag van € 7.774,25 betaald, waarna eiser de auto bij gedaagde heeft opgehaald.
Op 10 augustus 2017 heeft een deskundige van Dekra de auto onderzocht. In het rapport van 14 augustus 2017 staat onder conclusie:
Naar aanleiding van onze bevindingen concluderen wij, dat zowel met betrekking tot het plaatwerk als ook het spuitwerk de door gedaagde uitgevoerde restauratie niet aan de verwachting voldoet. (…) De schade welke het gevolg is van de niet correct uitgevoerde restauratie, is niet zonder meer vast te stellen. Het voertuig zal eerst van alle laklagen ontdaan dienen te worden alvorens te zien is wat er aan de carrosserie gedaan moet worden om het voertuig in een goed gerestaureerde staat te verkrijgen. De restauratie zal in ieder geval volledig overgedaan moeten worden.Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij zijn oldtimer ter restauratie bij gedaagde heeft gebracht. De werkzaamheden zouden in elk geval bestaan uit vervanging van verroest plaatwerk, schuren, gladmaken en spuiten. Tussen partijen is bij het sluiten van de overeenkomst, althans in elk geval in oktober 2015, een vast bedrag van € 9.750 inclusief BTW overeengekomen. Eiser heeft in de loop van de tijd in totaal een bedrag van € 11.774,25 aan gedaagde betaald. Volgens eiser is gedaagde ernstig tekort geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden en dient de restauratie opnieuw plaats te vinden. Op basis van de offertes van andere bedrijven stelt eiser dat met restauratiewerkzaamheden tot de gewenste staat van de auto een bedrag van € 21.583,33 gemoeid is. Voorts stelt eiser dat hij € 635,25 kosten heeft gemaakt voor het inschakelen van een deskundige van Dekra. Zijn vordering komt daarmee op een totaalbedrag van € 22.218,58.
Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij voert aan dat hij bij het eerste contact met eiser nog geen prijsafspraak heeft gemaakt. Dat gebeurde pas nadat eiser boos was over de eerste factuur uit augustus 2015. Eiser wilde de kosten beperkt houden. In oktober 2015 is hij toen met eiser overeengekomen om de eerste factuur uit augustus te laten vervallen. In de plaats daarvan heeft gedaagde aan eiser een factuur van € 4.000 inclusief BTW gestuurd. Deze is door eiser betaald. Verder is overeengekomen het vervolg van de werkzaamheden uit te voeren voor een bedrag van € 5.750 (exclusief BTW), exclusief meerwerk. In de loop van de tijd is eiser regelmatig langs geweest om het werk te volgen. Van klachten van eiser was geen sprake. Eiser was enthousiast over de vorderingen in het werk en deelde dat ook op facebook. Volgens gedaagde heeft hij de werkzaamheden op 18 februari 2017 afgeleverd op een kwaliteitsniveau dat past bij de overeengekomen prijs en de conditie van de auto. Desondanks heeft hij op 18 februari 2017 uit coulance en om een tevreden klant te houden nog aangeboden om de laatste laklaag nog één keer
over te doen. Eiser heeft hem echter niet in de gelegenheid gesteld om het lakwerk over te doen en het eindresultaat te verbeteren. Volgens gedaagde zijn de klachten van eiser onredelijk gelet op de kwaliteit die hij op grond van de overeengekomen prijs en de conditie van de auto mocht verwachten. Het gaat niet aan dat eiser nu op kosten van gedaagde een geheel andere, en veel duurdere, restauratie wil laten uitvoeren.
De kantonrechter overweegt als volgt. In het najaar van 2014 heeft gedaagde de opdracht aangenomen. Tussen partijen staat vast dat zij in oktober 2015 met elkaar hebben gesproken over de voortgang van het werk en de kosten daarvan. Eiser vreesde op dat moment dat de kosten te hoog zouden oplopen. Om eiser tevreden te stellen heeft gedaagde toen met eiser een afspraak gemaakt over de kosten tot dan toe (€ 4.000 incl. BTW) en over de verdere kosten voor de werkzaamheden aan de auto, inclusief het spuitwerk (€ 5.750 excl. BTW). Ter comparitie is ter sprake gekomen dat eiser bij die gelegenheid iets heeft gezegd in de trant van
‘het is geen Aston Martin, het is maar een Fordje’. Met het oog daarop voert gedaagde in deze procedure aan dat daaruit blijkt dat het ook voor eiser wel duidelijk was dat er geen perfecte restauratie kon worden uitgevoerd voor het budget dat eiser daarvoor ter beschikking had gesteld. Deze zienswijze op het werk is door eiser niet bestreden. Het is echter de vraag of eiser daarom genoegen moest nemen met het eindresultaat van het werk van gedaagde, zoals dat op 18 februari 2017 in het bedrijf van de spuiter aan eiser is voorgelegd.
Over dat eindresultaat heeft eiser ter comparitie gesteld dat het lakwerk op sommige plaatsen zo slecht is aangebracht dat de lak er inmiddels vanzelf vanaf valt. Vaststaat dat gedaagde de auto tot 8 augustus 2017 nog onder zich heeft gehouden, waarna eiser (na betaling van de laatste factuur) de auto heeft opgehaald en deze op 10 augustus 2017 heeft laten keuren door een deskundige van Dekra. Uit het rapport van Dekra volgt dat het lakwerk diverse oneffenheden (druipers, drijvers, inscheuringen, randen die niet strak zijn) vertoont. Voorts volgt uit het verweer van gedaagde dat ook hij op 18 februari 2017 vond dat het lakwerk onvoldoende was. Gedaagde heeft toen voorgesteld om het lakwerk over te doen. Op basis van deze bevindingen van verschillende kanten stelt de kantonrechter daarom vast dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van gedaagde.
Uit de door beide partijen overgelegde correspondentie volgt dat er na 18 februari 2017 tussen partijen contact is geweest en is getracht tot een oplossing te komen. Volgens gedaagde is aan hem toen ten onrechte de mogelijkheid ontnomen om het lakwerk over te doen, zodat hij niet in verzuim is geraakt. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat dit verweer niet op. Weliswaar heeft gedaagde voorgesteld om het lakwerk over te doen, maar uit hetgeen daarover ter comparitie door partijen is verklaard blijkt dat er daarbij discussie was over mate waarin de auto opnieuw geschuurd zou worden. Eiser verklaarde daarover dat hij er geen vertrouwen in had dat het goed zou komen, omdat gedaagde niet wilde toezeggen dat hij eerst de epoxylaag geheel zou verwijderen. Vaststaat voorts dat (de gemachtigde van) eiser bij brief van 8 maart 2017 een ingebrekestelling aan gedaagde heeft gestuurd, waarin aan gedaagde een laatste termijn voor nakoming is geboden. Afgezien van de vraag of de aanvullende voorwaarden voor verdere nakoming die daarbij door eiser zijn gesteld, wel terecht waren, had het op de weg van gedaagde gelegen om naar aanleiding van die ingebrekestelling nogmaals ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk te verklaren dat hij tot nakoming wilde overgaan. Dat aanbod tot nakoming is er niet geweest. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat gedaagde na ommekomst van de termijn uit de brief in verzuim is geraakt. Eiser was derhalve gerechtigd om buitengerechtelijk tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan, zoals door hem is gedaan met het e-mailbericht van 24 april 2017.
De ontbinding van de overeenkomst tussen eiser en gedaagde heeft tot gevolg dat partijen bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond daarvoor bestaan en ontstaat er voor hen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
Aangezien eiser in verband met zijn verplichtingen de bedragen van € 4.000 en € 7.774,25 (tezamen € 11.774,25) aan gedaagde heeft betaald, dient gedaagde deze bedragen in het kader van ongedaanmaking aan eiser terug te betalen.
De door gedaagde uitgevoerde restauratiewerkzaamheden betreffen een prestatie die naar haar aard niet vatbaar is voor restitutie. In dat geval treedt daarvoor in de plaats een vergoeding ten belope van de waarde van die prestatie op het moment van ontvangst daarvan door eiser. In het geval de prestatie van gedaagde niet aan de oorspronkelijke verbintenis uit de overeenkomst van partijen heeft beantwoord, hoeft niet de economische waarde te worden vergoed, maar slechts de subjectieve waarde die de prestatie voor eiser heeft gehad.
Eiser heeft in dat kader gesteld dat de prestatie voor hem geen waarde heeft gehad, aangezien de restauratie volledig opnieuw moet worden uitgevoerd. Gedaagde heeft dit betwist, waarbij hij wijst op een taxatierapport dat hij heeft laten uitvoeren door taxateur D.C. Van Aken. In dat rapport van
25 mei 2017 verklaart deze deskundige dat hij
“ten behoeve van het aangaan van een verzekering (...) daaraan de volgende waarde toekent. Vervangingswaarde: € 17.000,00 incl. b.t.w.”. Eiser heeft echter weersproken dat de auto een dergelijke waarde voor hem vertegenwoordigt, aangezien deze waarde alleen is bepaald met het doel om vast te stellen voor welk bedrag het object verzekerd moet worden. Daar gaat het in dit geval niet om. Eiser heeft daarom daar tegenover gezet de prijsopgave van twee andere restauratiebedrijven X en Y. Naar het oordeel van de kantonrechter is ten aanzien van deze stukken van de kant van eiser met name van belang dat daaruit volgt dat de restauratie door een andere partij helemaal opnieuw moet worden uitgevoerd. Een andere restaurateur kan kennelijk niet zomaar verder gaan waar gedaagde is gebleven. Dit maakt dat eiser , net als bij aanvang van de overeenkomst, nog steeds geen gerestaureerde auto heeft. Als gevolg daarvan is de conclusie gerechtvaardigd dat het uitgevoerde werk voor eiser thans geen waarde vertegenwoordigt, hoe zuur dit ook moet zijn voor gedaagde na alle inspanningen die hij heeft verricht om eiser tevreden te stellen.
Uit de stukken die door eiser zijn overgelegd, kan niet worden geconcludeerd dat de toestand van de auto door de werkzaamheden die daaraan zijn verricht slechter is geworden dan de toestand die bestond bij aanvang van de overeenkomst. Van vergoeding van schade boven de betaalde bedragen kan daarom in dat opzicht geen sprake zijn. Het gedeelte van de vordering van eiser dat daarop ziet, moet daarom worden afgewezen. Wel heeft eiser, nadat hij de auto bij gedaagde had opgehaald, kosten gemaakt voor het onderzoek door de deskundige van Dekra. Deze kosten had eiser niet gemaakt wanneer er goed was nagekomen en er geen ontbinding had plaatsgevonden. Het bedrag van € 635,25 voor het rapport van Dekra dient daarom eveneens door gedaagde vergoed te worden.
Deze tekst is een extract van een uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 17 juli 2018 met vindplaats ECLI:NL:RBOVE:2018:2878.
Terug