TerugVerkoop via Marktplaats van (achteraf gebleken) omgekatte oldtimer die vervolgens strafrechtelijk in beslag genomen en vernietigd is. Wie blijft met de schade zitten? Koper of verkoper?
Uit een vonnis van de Rechtbank Gelderland (9469254 CV EXPL 21-3585 470 529):
[gedaagde] biedt eind december 2019 via de website www.marktplaats.nl een Volkswagen Kever Cabriolet met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) te koop aan. De heer [naam] neemt op enig moment na het plaatsen van de marktplaatsadvertentie telefonisch contact op met [gedaagde] en bericht hem – onder meer – dat zijn (inmiddels overleden) vader eigenaar is geweest van een auto met (hetzelfde) kenteken [kenteken] , dat hij in het bezit is van het originele kentekenbewijs en dat hij – nadat de auto destijds naar de sloop was gebracht – nimmer een vrijwaringsbewijs heeft ontvangen. [naam 1] doet een melding bij de politie, maar daarop wordt geen actie ondernomen. Naar aanleiding van vragen van [gedaagde] bericht de RDW hem bij e-mail van 10 augustus 2021 onder meer:
Hartelijk dank voor uw e-mail. Ik begrijp dat u in het bezit bent geweest van een auto met het kenteken [kenteken] . Er zou nog een auto geregistreerd staan met hetzelfde kenteken. U heeft bericht van de RDW gehad dat er niets mis is met de auto die u in bezit had. Na controle van het kenteken kan ik aangeven dat er niets mis is met de auto. Op 30 mei 2020 koopt [eiser] de auto van [gedaagde] voor € 11.500.
Op 27 juni 2021 biedt [eiser] de auto te koop aan via www.marktplaats.nl. [naam 1] neemt naar aanleiding van de marktplaatsadvertentie van [eiser] contact op met de politie. Hij bericht dat het chassisnummer van de auto niet klopt en geeft aan in het bezit te zijn van de originele kentekenpapieren. De politie bezoekt [eiser] op 12 juli 2021 en onderzoekt de auto. De politie treft lasnaden aan bij het controleren van het chassisnummer. Omdat wordt vermoed dat het chassis niet bij de opbouw hoort, wordt de auto in beslag genomen voor verder onderzoek. Op 18 augustus 2021 vordert de officier van justitie in het arrondissement
Oost-Brabant dat de auto aan het verkeer wordt onttrokken. Daartoe wordt het volgende aangevoerd:
“
De auto is onderzocht door FO. Uit het onderzoek is gebleken dat om het VIN onregelmatigheden zijn aangetroffen, namelijk las- en/of kitnaden. Er is een extra laag over de tunnelbak aangebracht, waar het VIN ingelast/ingekit is. Na het weghalen van de kitrand kon het plaatje van het VIN omhoog gebogen worden. Daaronder was de plaats te zien waar het originele VIN ingeslagen zou moeten zijn, maar die plaats is doorboord. Op de auto zit een carrosserie van een cabriolet, terwijl de auto met kenteken [kenteken] origineel geen cabriolet is. Het VIN van de originele auto met kenteken [kenteken] is eruit geslepen. Vervolgens is in de carrosserie van de cabriolet het VIN verwijderd/weggeboord. Over het plaatje waar de VIN van de cabriolet zat, is het plaatje met VIN van de auto met kenteken [kenteken] gekit. Aangezien het VIN van de cabriolet ontbreekt of niet meer te achterhalen is, is niet duidelijk of de (carrosserie van de) cabriolet legaal is of van misdrijf afkomstig is. Het zou kunnen dat één van de auto’s betrokken is geweest bij een aanrijding. De auto’s zijn echter nooit bij de RDW aangeboden om opnieuw te keuren. De RDW zal het kenteken ongeldig verklaren en kan de auto ook niet meer goedkeuren nu de juiste identiteit niet te achterhalen is. Aangezien niet uitgesloten kan worden dat de auto is omgebouwd met een of meer onderdelen die van misdrijf afkomstig zijn, is het ongecontroleerde bezit van de auto in strijd met het algemeen belang. De auto is derhalve vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Een geldelijke tegemoetkoming is niet aan de orde, omdat degene aan wie het inbeslaggenomene toebehoort niet onevenredig zou worden getroffen door de onttrekking aan het verkeer. De auto zal na het uitspreken van de onttrekking worden vernietigd en er zal dan ook geen opbrengst zijn. De betrokkenen zouden hun geleden schade eventueel civielrechtelijk op de verkoper kunnen verhalen.”.
Bij brief van 4 augustus 2021 vernietigt [eiser] de koopovereenkomst met [gedaagde] op grond van dwaling, dan wel bedrog. [eiser] maakt aanspraak op terugbetaling van de koopsom en op een vergoeding van gemaakte reparatiekosten. De strafrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats s’-Hertogenbosch, beslist op 23 november 2021 dat de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van de auto wordt toegewezen. De auto is vervolgens vernietigd.
[eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen:
I. € 11.500 aan schadevergoeding ter hoogte van de aankoopprijs, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling,
II. € 1.483,25 aam schadevergoeding ter hoogte van de gemaakte reparatiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling,
III. de proceskosten en de nakosten.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiser] primair dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting om een (deugdelijke) auto te leveren, waarmee deelgenomen kan worden aan het verkeer. De strafrechter heeft – na onderzoek door de politie – beslist dat niet kan worden uitgesloten dat de auto is omgebouwd met onderdelen die van een misdrijf afkomstig zijn. De auto is daarom onttrokken aan het verkeer en volgens vernietigd. Hierdoor is nakoming blijvend onmogelijk en verkeert [gedaagde] in verzuim. De auto bezit niet de eigenschappen die zij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, aldus [eiser] . Zij maakt daarom aanspraak op een schadevergoeding gelijk aan de hoogte van de aankoopprijs. Ook maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van reparatiekosten, die zij heeft moeten maken
in de korte tijd dat zij de auto in haar bezit had. Subsidiair baseert [eiser] haar vordering op dwaling. Indien zij van een juiste voorstelling was uitgegaan, was zij immers niet overgegaan tot de aankoop van de auto.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
Allereerst moet worden beoordeeld of [eiser] gerechtigd is terug te komen op haar eerdere rechtshandeling bij brief van 4 augustus 2021, waarin zij de koopovereenkomst heeft vernietigd op grond van dwaling, dan wel bedrog, terwijl [eiser] haar vordering in deze procedure primair heeft gebaseerd op wanprestatie. Volgens de rechtspraak volgt uit de eisen van redelijkheid en billijkheid dat de schuldeiser op een eerdere rechtshandeling mag terugkomen, indien de schuldenaar daardoor in de gegeven omstandigheden niet wordt benadeeld (vgl. HR 17 september 2010, LJN BM6088). Niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden wordt benadeeld door het feit dat [eiser] zich heeft bedacht en haar vordering thans primair baseert op wanprestatie, terwijl zij aanvankelijk de vernietiging van de koopovereenkomst had ingeroepen. Beide grondslagen leiden tot eenzelfde uitkomst in deze procedure, later nader zal worden toegelicht. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen dus mee dat [eiser] mag terugkomen op de eerdere rechtshandeling. De primaire vordering, die gebaseerd is op wanprestatie, kan daarom beoordeeld worden. [eiser] vordert onder meer terugbetaling van de koopprijs van de auto. Volstrekt helder is dat [gedaagde] een auto aan [eiser] heeft geleverd die niet overeenkomt met de verwachtingen die [eiser] mocht hebben. Bij het aangaan van de koopovereenkomst hoefde [eiser] er niet op bedacht te zijn dat zij – kort gezegd – een auto kocht die was omgekat, waarmee dus niet aan het verkeer deelgenomen mocht worden, die onttrokken zou worden aan het verkeer en uiteindelijk zou worden vernietigd.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] wist, althans had kunnen weten, dat de auto was omgekat, omdat hij al jaren handelde in klassieke auto’s en hij bovendien naar aanleiding van het bericht van [naam 1] had kunnen vermoeden dat er iets niet klopte. [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en onder meer verwezen naar de e-mail van 10 augustus 2021 van de RDW, waarin desgevraagd is bevestigd ‘dat er niets mis is met de auto’. Ook heeft [gedaagde] erop gewezen dat meerdere taxateurs de auto hebben bekeken en dat geen van hen heeft opgemerkt dat de auto was omgekat. Dat [gedaagde] ten tijde van de verkoop van de auto aan [eiser] wist of had kunnen weten dat de auto was omgekat, is onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Wat daar verder ook van zij, vast staat in ieder geval dat [gedaagde] als verkoper is tekort geschoten in zijn verbintenis om een auto te leveren waarmee kon worden deelgenomen aan het verkeer. Dat [gedaagde] niet wist of had kunnen weten dat de auto was omgekat, leidt, anders dan door [gedaagde] betoogt, niet tot de conclusie dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Naar maatschappelijke opvattingen komt deze onwetendheid voor rekening en risico van de verkoper. In dit kader is ook van belang dat de verkoper, die geconfronteerd wordt met de situatie dat ook hij een non-conforme auto heeft gekocht, als enige de mogelijkheid heeft om een actie in te stellen jegens degene die de auto destijds aan hem heeft verkocht om zo te trachten ook zijn schade op de vorige schakel in de keten te verhalen. Nu [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis jegens [eiser] , is hij gehouden de schade die [eiser] daardoor leidt te vergoeden. De gevorderde aankoopprijs ad € 11.500,00 is als schadevergoeding toewijsbaar. De daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van de aankoop (30 mei 2020) tot de dag der algehele voldoening. Op de dag van aankoop was [gedaagde] immers direct in verzuim, omdat correcte nakoming onmogelijk was.
Het beroep van [gedaagde] op de schadebeperkingsplicht van [eiser] zal worden verworpen.
Dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen het besluit van de RDW om de tenaamstelling vervallen te verklaren, leidt zonder nadere toelichting aan de zijde van [gedaagde] , die ontbreekt, niet tot de conclusie zij daardoor haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Nu sprake was van een vordering tot onttrekking aan het verkeer van een omgekat voertuig was het niet waarschijnlijk dat het bezwaar gegrond verklaard zou worden. [gedaagde] verwijt [eiser] ook dat zij in de strafrechtelijke procedure, waarin op de vordering tot onttrekking aan het verweer is beslist, geen aanspraak heeft gemaakt op een geldelijke tegemoetkoming. Deze omstandigheid kan [eiser] echter in de gegeven omstandigheden evenmin worden verweten. In de brief van 18 augustus 2021 van het Openbaar Ministerie aan [eiser] is vermeld dat een financiële compensatie niet aan de orde was, terwijl [eiser] voorts heeft verklaard dat de mogelijkheid van een financiële compensatie tijdens de strafzitting niet aan de orde is gesteld door de strafrechter. [eiser] heeft verklaard dat zij tegen de strafrechter heeft gezegd er ook een civiele procedure liep en dat de uitkomst van die procedure er mogelijk toe zou leiden dat zij de auto moest teruggeven aan de verkoper, maar dat de betreffende strafrechter daar niet op ingegaan is. [eiser] heeft op deze wijze afdoende haar belangen behartigd. Zij is niet juridisch onderlegd en had geen rechtsbijstand, zodat een andere benadering van haar niet verwacht kon worden en het geen schending van de schadebeperkingsplicht is dat zij in de procedure bij de strafrechter geen expliciete aanspraak heeft gemaakt op een geldelijke tegemoetkoming. Om dezelfde reden kan [eiser] (anders dan [gedaagde] heeft betoogd) geen verwijt worden gemaakt van het feit dat zij geen aanspraak heeft gemaakt op een geldelijke vergoeding.
[eiser] maakt ook aanspraak op een bedrag ad € 1.483,25 aan schadevergoeding, bestaande uit de door haar gemaakte reparatiekosten. Deze vordering zal worden afgewezen.
Bij de aankoop van een klassieke tweedehands auto via marktplaats diende [eiser] rekening te houden met reguliere reparatie- en onderhoudskosten. In het algemeen geldt immers dat een koper van een (klassieke) tweedehands auto bekend mag worden verondersteld met het feit dat oudere auto’s aan slijtage onderhevig zijn en dat de kans op gebreken met de tijd toeneemt. In dit kader is van belang dat [eiser] meer dan een jaar in de auto heeft gereden.
Uit de overgelegde facturen kan worden afgeleid dat de kosten betrekking hebben op het reguliere onderhoud van de auto. Nu het causaal verband tussen de reparatiekosten en de tekortkoming (levering omgekat voertuig) ontbreekt, dienen deze kosten voor rekening van [eiser] te blijven.
Ook indien [eiser] niet was teruggekomen op haar eerdere rechtshandeling en de vordering primair op grond van dwaling was gebaseerd, zou [gedaagde] gehouden zijn de koopprijs terug te betalen. Op grond van de stellingen van partijen zou in dat geval voldoende aannemelijk zijn geworden dat beide partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan, waardoor er sprake was van wederzijdse dwaling.
Hiervoor is reeds overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] wist, dan wel had kunnen weten dat de auto was omgekat, zodat geen sprake is van een schending van zijn informatieplicht. [eiser] heeft haar onderzoeksplicht evenmin geschonden. Zoals reeds overwogen behoefde zij er niet op bedacht te zijn dat de auto omgekat was. Dit brengt met zich dat [eiser] een gerechtvaardigd beroep op vernietiging van de koopovereenkomst wegens (wederzijdse) dwaling had kunnen doen. Ook in dat geval zou [gedaagde] gehouden zijn de koopprijs (als onverschuldigd betaald) terug te betalen aan [eiser] . Hoewel [eiser] in dat geval zou tekortschieten in haar verplichting om de auto terug te geven, zou die omstandigheid naar maatschappelijke opvattingen voor rekening en risico van [gedaagde] dienen te komen, zodat hij geen aanspraak had op enig bedrag aan schadevergoeding.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 124,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
Terug