De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 23 maart 2011 als volgt uitspraak gedaan in een interessante zaak.
Gedaagde is zelfstandig ondernemer in het repareren van voertuigen. Eiser heeft zijn oldtimer van het merk Monteverdi, type High Speed 375 L, op 18 februari 2007 afgegeven aan gedaagde voor het verrichten van reparatiewerkzaamheden. Gedaagde heeft de Monteverdi met zijn autoambulance opgehaald. Het kentekenbewijs van de Monteverdi heeft eiser onder zich gehouden. Op 23 februari 2007 is gedaagde met de Monteverdi betrokken geraakt bij een aanrijding met de personenauto van A. B en C zaten als passagiers bij gedaagde in de Monteverdi. Ten tijde van de aanrijding was de Monteverdi voorzien van een handelaarskenteken. Het door de politie na de aanrijding bij gedaagde vastgestelde ademalcoholgehalte bedroeg 375 ugl. Americars is een bedrijf dat zich bezighoudt met de import en handel in auto's, campers, accessoires en onderdelen, vooral uit de Verenigde Staten. Americars is gevestigd te Lutten. D treedt op als bedrijfsleider en gevolmachtigde van deze onderneming. Eiser vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagde en Americars tot vergoeding van de schade die eiser heeft geleden en bijkomende kosten, zoals de proceskosten. De rechtbank constateert dat tussen partijen thans niet meer in geschil is dat de handelaarkentekenplaten, die ten tijde van het ongeval op de Monteverdi waren bevestigd, op naam van D staan. Wat er verder ook zij van de door eiser betrokken stelling dat de houder van de handelaarkentekenplaten aansprakelijk is te achten voor de door eiser door de aanrijding geleden schade, de vordering van eiser jegens Americars stuit reeds af op het feit dat Americars geen houder is van de in het geding zijnde handelaarkentekenplaten. De stelling van eiser, kort samengevat, dat hij in verwarring is gebracht door het proces-verbaal van de politie faalt, nu het op de weg van eiser zelf lag om deugdelijk te onderzoeken wie hij aan diende te spreken en de rechtbank van deugdelijk onderzoek niet is gebleken. Aan de omstandigheid dat Americars, in reactie op de aansprakelijkstelling door eiser haar verzekeraar heeft ingelicht en daarbij niet aan eiser heeft vermeld dat de handelaarkentekenplaten niet op haar naam maar op naam van D stonden, heeft eiser voorts niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat zij Americars, in haar hoedanigheid van houder van de platen, kan aanspreken in verband met de door de aanrijding geleden schade. De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank de vordering van eiser jegens Americars zal afwijzen. Eiser zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Americars veroordeeld worden. Gedaagde heeft betwist dat hij geen toestemming had om met de auto te gaan rijden. Voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden was het nodig om een proefrit te maken, waarbij gedaagde gebruik heeft gemaakt van handelaarkentekenplaten van D. Voorts heeft gedaagde betwist dat hij de auto voor zichzelf heeft gebruikt om met vrienden te gaan rijden. Onder verwijzing naar getuigenverklaringen die na de aanrijding tegenover de politie zijn afgelegd, heeft gedaagde aangevoerd dat hij de auto wilde aanbieden voor de APK-keuring bij Americars, dat hij een testrit is gaan maken om te kijken of de auto goed liep en dat een tussenstop is gemaakt bij de snackbar.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel tot de normale inhoud en uitvoering van een overeenkomst tot reparatie van een auto behoort dat de reparateur door middel van een testrit controleert of de uitgevoerde reparatie succesvol is geschiedt en of de auto naar behoren functioneert. Het voorgaande is slechts anders indien tussen de eigenaar van de auto en de reparateur uitdrukkelijk een andersluidende afspraak is gemaakt. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Eiser heeft weliswaar diverse feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgens hem zou moeten blijken dat het gedaagde duidelijk was, of in elk geval duidelijk had behoren te zijn, dat hij geen toestemming had van eiser om met de Monteverdi te gaan rijden, maar dit acht de rechtbank onvoldoende om aan te kunnen nemen dat tussen partijen de afspraak bestond dat gedaagde überhaupt niet met de Monteverdi mocht rijden. Voorts is de enkele stelling van eiser dat gedaagde met vrienden naar de snackbar is gereden en zijn passagiers wilde laten merken hoe de Monteverdi reageert op het gaspedaal, mede in het licht van verweer dat gedaagde op dit punt heeft gevoerd, onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het handelen van gedaagde niet binnen het normale bereik van de onderhavige reparatieovereenkomst viel.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aansprakelijkheid van gedaagde voor de door eiser door het ongeval geleden schade niet kan worden gegrond op het ontbreken van toestemming van eiser om met de Monteverdi te gaan rijden. Ter onderbouwing van de aansprakelijkheid van gedaagde heeft eiser voorts aangevoerd dat gedaagde onder invloed van alcohol met de Monteverdi aan het verkeer heeft deelgenomen. Gedaagde heeft daartegen aangevoerd dat hij de avond voor de aanrijding en direct daarna alcoholische drank tot zich heeft genomen waardoor later bij hem is geconstateerd dat hij teveel had gedronken om aan het verkeer deel te kunnen nemen. Daarnaast heeft gedaagde er op gewezen dat sprake was van een technisch mankement aan de auto, te weten een defect gaspedaal. Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv in beginsel op eiser de last rust om bewijs te leveren van zijn stelling dat gedaagde de onderhavige aanrijding heeft veroorzaakt. De rechtbank neemt in dit verband als vaststaand aan dat gedaagde onder invloed van alcohol, en dus met overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, met de Monteverdi aan het verkeer heeft deelgenomen en betrokken is geraakt bij een aanrijding. Dat, zoals gedaagde tegenover de politie heeft verklaard, gedaagde niet wist dat hij nog steeds onder invloed was omdat het al enige tijd geleden was dat hij alcohol had gedronken, doet niet af aan de constatering dat het na de aanrijding bij hem vastgestelde ademalcoholgehalte 375 ugl bedroeg. Als bestuurder van de auto is gedaagde immers verantwoordelijk om rekening te houden met het verschijnsel van restalcohol en de gevaren daarvan. De rechtbank gaat voorts voorbij aan de, eerst ter comparitie aangevoerde omstandigheid, dat gedaagde ook direct na de aanrijding alcohol zou hebben gedronken omdat de rechtbank dit, mede gezien de eerdere verklaring die gedaagde direct na het ongeval tegenover de politie heeft afgelegd, onvoldoende onderbouwd acht. De norm van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, die gedaagde gegeven het na de aanrijding bij hem geconstateerde ademalcoholgehalte is overtreden, strekt specifiek tot het voorkomen van verkeersongevallen. Door het rijden onder invloed wordt het gevaar dat bij een andere weggebruiker schade ontstaat in het algemeen aanmerkelijk vergroot, aldus de Hoge Raad. Dit tezamen in aanmerking genomen, betekent het enkele feit dat de aanrijding is voorgevallen reeds dat het specifieke gevaar waartegen genoemde norm bescherming beoogt te bieden zich hier heeft verwezenlijkt, zodat toepassing moet worden gegeven aan de "omkeringsregel". Deze regel is in een reeks arresten van de Hoge Raad ontwikkeld. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het bestaan van causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van gedaagde en het ontstaan van de schade van eiser wordt aangenomen, tenzij indien gedaagde stelt en (zonodig) aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder de overtreding zou zijn ontstaan. 4.3.9. Hiertoe heeft gedaagde aangevoerd dat sprake was van een technisch mankement aan de auto, te weten een defect gaspedaal. Gedaagde heeft naar aanleiding hiervan adequaat gereageerd en zodoende voorkomen dat hij achterop een scooterbestuurder is gereden. Het bewijs van deze stelling wordt volgens gedaagde geleverd door zijn eigen verklaring en de verklaringen van zijn medepassagiers, allen afgelegd ten overstaan van de politie: “Het gas bleef hangen”. Eiser heeft deze verklaringen op zichzelf niet betwist. Wel heeft eiser verweer gevoerd tegen de door gedaagde gestelde oorzaak van de aanrijding. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat het gaspedaal van de auto in de 40 jaar ervoor nog nooit is blijven hangen, dat gedaagde de auto had nagekeken en geen defect gaspedaal had aangetroffen en dat ook achteraf uit niets is gebleken dat het gaspedaal zou zijn blijven hangen. Dat een defect gaspedaal de oorzaak van de aanrijding was is volgens eiser bovendien onwaarschijnlijk aangezien de beide passagiers verklaren dat gedaagde niet te hard heeft gereden en gedaagde zelf verklaart dat de auto niet meer versnelde doordat hij de remmen intrapte. Dit verweer acht de rechtbank, bezien tegen voormelde verklaringen, onvoldoende ter weerspreking van het standpunt van gedaagde dat de aanrijding is veroorzaakt door een defect gaspedaal. Dat een dergelijk defect in het verleden nimmer is opgetreden en kort voor de aanrijding door gedaagde zelf ook niet is vastgesteld, zegt immers nog niets over de mogelijkheid dat dit defect later kan optreden. Voorts is de stelling dat het onwaarschijnlijk is dat de aanrijding is veroorzaakt door een defect gaspedaal onvoldoende onderbouwd, zeker gezien de overige inhoud van voormelde verklaringen. Het betreft hier een oorzaak - een gebrek aan de door gedaagde bestuurde Monteverdi - die niet krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van gedaagde dient te komen. Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat gedaagde een voertuig heeft bestuurd waarvan achteraf moet worden vastgesteld dat dit een gebrek had geen grond oplevert om naar maatschappelijke opvattingen de gevolgen hiervan voor rekening van gedaagde als bestuurder van dat voertuig, te laten komen. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de door eiser door de aanrijding geleden schade. Eiser zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van gedaagde veroordeeld worden.