Organisator van toertocht met 4x4 auto's aansprakelijk?

Terug

Vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad in de zaak tussen Staatsbosbeheer en de stichting RECREATIEVE 4 X 4 CLUBS alsmede de heer [A].
De vordering van Staatsbosbeheer strekt ertoe gedaagden te veroordelen om hem te betalen: de  herstelkosten en een bedrag ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente; Tevens wordt gevorderd gedaagden te veroordelen om binnen zeven dagen een lijst te verstrekken met de bij hen bekende gegevens van deelnemers aan de Oliebollenrit, op straffe van een dwangsom voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijven en om gedaagden te verbieden om zonder zijn toestemming toerritten voor 4x4 wagens en/of andere motorrijtuigen te organiseren op grond en wegen en paden in eigendom van Staatsbosbeheer op straffe van een dwangsom per overtreding van dit verbod;

[A] en zijn echtgenote [B] zijn bestuurders van de stichting. [A] heeft een eenmanszaak, die onder de naam "de Recreatieve" in het handelsregister staat ingeschreven met als bedrijfsomschrijving: "het organiseren van vrije tijdsbestedingen, bedrijven, -terrein en dealerevenementen, off-roadritten en speciale toertochten in de Ardennen." [A] heeft een evenement voor 4x4 auto's, de zogenaamde Oliebollenrit, georganiseerd. Het evenement is een toertocht voor 4x4 auto's. De route voerde onder meer over onverharde paden en wegen, die in eigendom van Staatsbosbeheer zijn, in enkele natuurgebieden in Drenthe.

Staatsbosbeheer heeft de stichting in een (aan [A] en zijn echtgenote gerichte) brief aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel van de schade die zou zijn ontstaan aan de wegen ten gevolge van de toertocht. Er zou sprake zijn van 3450 meter totaal vernielde zandwegen. Volgens de brief hanteert Staatsbosbeheer het beleid dat voor dergelijke evenementen een gebruiksovereenkomst met Staatsbosbeheer moet worden gesloten. Alleen in het kader van een dergelijke overeenkomst geeft Staatsbosbeheer toestemming voor het houden van evenementen, mits er voldoende waarborgen bestaan tegen schade en overlast. Aan Staatsbosbeheer schreef [A] namens de stichting dat de stichting geen aansprakelijkheid erkende.

Staatsbosbeheer meent dat [A] met het organiseren van de Oliebollenrit onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Allereerst heeft [A] inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht door schade toe te brengen aan de aan hem in eigendom toebehorende wegen. Vervolgens heeft [A] onzorgvuldig gehandeld door op onverantwoordelijke en voor het natuurterrein schadelijke wijze 4x4-wagens te laten rijden, zonder zich er van te vergewissen of hij hiervoor toestemming nodig had. In dat kader wijst Staatsbosbeheer er op dat de route voerde door natuurgebieden, die zijn aangewezen als natuurbeschermingsgebied. In artikel 2.3 van de Provinciale Milieuverordening is opgenomen dat het verboden is in een dergelijk gebied een toertocht voor motorvoertuigen te houden.
Volgens Staatsbosbeheer is bij de toertocht forse schade ontstaan aan de wegen. Hij vordert betaling van de herstelkosten en van andere schade. Omdat [A] inmiddels nog een dergelijke tocht georganiseerd zou hebben, en het gelet op de activiteiten van zijn eenmanszaak, te verwachten is dat soortgelijke tochten door hem georganiseerd zullen blijven worden, heeft Staatsbosbeheer, stelt hij, belang bij een verbod om dergelijke tochten te organiseren. Bij afgifte van de lijst van deelnemers heeft Staatsbosheer belang om de deelnemers aansprakelijk te kunnen stellen voor de schade.
[A] betwist dat hij onrechtmatig gehandeld heeft. Volgens hem heeft hij geen toestemming van Staatsbosbeheer nodig om een tocht te organiseren die voert over openbare wegen. Als Staatsbosbeheer op dit punt beleid heeft, regardeert hem dat niet. Staatsbosbeheer heeft dat beleid ook niet bekend gemaakt. Volgens [A] zijn bij het organiseren van de tocht voldoende maatregelen getroffen om het ontstaan van schade te voorkomen. [A] betwist ook dat de door Staatsbosbeheer gestelde schade door hem of door de deelnemers aan de tocht veroorzaakt is. Verder voert hij verweer tegen diverse onderdelen van de schadevergoedingsvordering.
Tussen partijen staat niet meer ter discussie dat niet de stichting, maar [A] de toertocht georganiseerd heeft.

Staatsbosbeheer heeft zijn stelling dat [A] onrechtmatig gehandeld heeft allereerst gebaseerd op de stelling dat [A] schade heeft toegebracht aan zijn eigendom. Daardoor heeft [A] inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht. De rechtbank verwerpt deze stelling. Dat [A] de wegen van Staatsbosbeheer beschadigd zou hebben, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het volgt ook niet uit de door Staatsbosbeheer gestelde feiten. Het enkele feit dat, zoals Staatsbeheer stelt, door de deelnemers aan de Oliebollentocht de wegen beschadigd zijn, betekent immers niet, en zeker niet zonder meer, dat die schade door [A] zelf is toegebracht. Staatsbosbeheer is op dit punt dan ook in zijn stelplicht tekortgeschoten.

Staatsbosbeheer heeft vervolgens gesteld dat [A] onzorgvuldig gehandeld heeft door zonder zijn toestemming een toertocht te organiseren waarbij op een onverantwoordelijke en voor het milieu schadelijke wijze 4x4-wagens op het terrein van Staatsbosbeheer rijden. Staatsbosbeheer heeft er in dat kader tevens op gewezen dat het organiseren van een dergelijke toertocht voor auto's in strijd met de Provinciale Milieuverordening is.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de toertocht is verreden over wegen die hebben te gelden als openbare wegen en dat dit ook geldt voor de wegen die eigendom zijn van Staatsbosbeheer. Het uitgangspunt is dan ook dat Staatsbosbeheer het gebruik van zijn openbare wegen door 4x4-wagens dient te dulden en dat gebruik ook niet afhankelijk kan stellen van zijn voorafgaande goedkeuring. Dat is alleen anders wanneer het gebruik van de desbetreffende wegen voor 4x4-wagens beperkt is, ofwel krachtens een wettelijk voorschrift tot regeling van het verkeer, ofwel op grond van de gesteldheid van de weg. Wanneer een dergelijke beperking zich echter niet voordoet, dan is het gebruik van de openbare wegen door 4x4-wagens, en het organiseren van een tocht voor 4x4-wagens die over deze wegen voert niet onzorgvuldig, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De gebruiker / organisator maakt dan immers gebruik van een hem toekomend recht op gebruik van de openbare wegen.
Dat de gesteldheid van de wegen tot het bestaan van een beperking van het gebruik van de weg voor 4xw-wagens leidt, heeft Staatsbosbeheer niet gesteld. Het volgt ook niet uit hetgeen Staatsbosbeheer wel over de wegen heeft gesteld. Daaruit valt veeleer af te leiden dat de wegen wel bestemd zijn voor motorvoertuigen.

De vraag rijst vervolgens of het gebruik van de weg beperkt is door een wettelijk voorschrift tot regeling van het verkeer. In de procedure tegen de stichting heeft Staatsbosbeheer aangevoerd dat het evenement in strijd zou zijn met de Wegenverkeerswet, die -kort gezegd- het op de weg houden van een wedstrijd met voertuigen verbiedt.

De stichting heeft (daarin gevolgd door [A], die voor zijn verweer ook verwijst naar het verweer van de stichting) gesteld dat de tocht geen wedstrijd in de zin van de Wegenverkeerswet was. De stichting heeft in dat kader aangevoerd dat de Oliebollenrit een vrijetijdstocht was zonder enig wedstrijdelement. Het ging om een rondrit door de natuur, zonder dat de prestaties van de deelnemers vergeleken werden.
Staatsbosbeheer heeft de stellingen van [A] over het karakter van de Oliebollenrit niet weersproken. De rechtbank zal er dan ook, met [A], vanuit gaan dat de tocht geen competitie-element bevatte. Een tocht met een louter recreatief karakter, waarin geen prestaties worden vastgesteld of vergeleken, is geen wedstrijd in de zin van de Wegenverkeerswet.
De slotsom is dat van een beperking van het gebruik van de wegen van Staatsbosbeheer voor 4x4-wagens geen sprake is. Het organiseren van een toertocht voor 4x4 wagens die gedeeltelijk over deze wegen voert, is dan ook in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden, toegestaan en niet onzorgvuldig. De rechtbank zal thans de vraag beantwoorden of in dit geval van bijzondere omstandigheden sprake is. In dat kader zal zij aandacht schenken aan hetgeen door Staatsbosbeheer over het handelen van [A] is aangevoerd.

Staatsbosbeheer heeft aangevoerd dat [A] de 4x4-wagens op een onverantwoorde wijze heeft laten rijden op zijn terrein. [A] heeft betwist dat er onverantwoord gereden is. Hij heeft daartoe, onbestreden door Staatsbosbeheer, aangevoerd dat de uitgezette tocht eerst is "voorgereden", waarbij de route gecontroleerd wordt op zware wegdelen (voor die delen wordt een alternatieve route aangeboden), dat de deelnemers aan de tocht (ongeveer 25 wagens) gesplitst zijn in groepen van 8 à 9 wagens, dat iedere groep begeleid werd door een Marshal, die voorop reed, dat er tussen de groepen Marshals reden die toezicht hielden op het verloop van de rit en dat de laatste groep gevolgd werd door een bezemwagen, die bij de overgang van een onverharde naar een verharde weg de van de banden van de wagens afkomstige aarde verwijdert. Voorts heeft [A] er op gewezen dat het in de dagen voorafgaand aan de tocht gevroren had, waardoor de grond van de onverharde wegen hard geworden was.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen [A] over de voorbereiding en de begeleiding van de tocht heeft gesteld niet dat [A] de 4x4-wagens op onverantwoorde wijze heeft laten rijden op het terrein van Staatsbosbeheer. Dat sommige deelnemers aan de tocht er voor gekozen hebben om niet de alternatieve route te volgen, maar de zwaardere, en moeilijk begaanbare oorspronkelijke route, leidt niet tot een ander oordeel, nu ook voor dit deel van de route gold dat het over openbare wegen voerde. Dat de route ook over het terrein zelf, en niet over de (openbare)wegen door het terrein van Staatsbosbeheer, voerde heeft Staatsbosbeheer niet (uitdrukkelijk) gesteld. In die zin, heeft Staatsbosbeheer zijn stelling dat [A] de 4x4 wagens op onverantwoorde wijze over het "terrein" van Staatsbosbeheer heeft laten rijden, onvoldoende gemotiveerd.
Staatsbosbeheer heeft verder gesteld dat bij de Oliebollenrit aanzienlijke schade is aangericht aan zijn wegen. [A] heeft dat gemotiveerd betwist. Of de schade door de deelnemers van de Oliebollenrit is veroorzaakt, kan echter in het midden blijven. Zelfs indien de stellingen van Staatsbosbeheer op dit punt juist zijn, betekent dat niet zonder meer dat [A] door de rit te organiseren onzorgvuldig heeft gehandeld. Daartoe is ook noodzakelijk dat voor [A] voorzienbaar was dat het organiseren van de Oliebollenrit ertoe zou leiden dat de wegen van Staatsbosbeheer de desbetreffende dag dermate intensief gebruikt zouden worden dat door dit gebruik schade aan de wegen zou worden toegebracht, die zonder dat gebruik niet zou ontstaan. Staatsbosbeheer heeft op dit punt echter onvoldoende gesteld. Zo heeft hij geen gegevens verstrekt over de aard en intensiteit van het "normale"gebruik van de wegen, het ontstaan van schade bij normaal gebruik (zijn de wegen na verloop van tijd kapot gereden?) en het gebruikelijke onderhoud (dient geregeld nieuw zand te worden aangebracht, of is dat alleen het geval na bijzonder intensief gebruik?).
Staatsbosbeheer heeft verder aangevoerd dat [A] niet om toestemming heeft gevraagd om de Oliebollenrit te mogen organiseren. Hij was daar op grond van het beleid van Staatsbosbeheer wel toe gehouden. De rechtbank verwerpt deze stelling van Staatsbosbeheer. Gesteld noch gebleken is dat Staatsbosbeheer zijn beleid op dit punt voorafgaand aan de Oliebollenrit aan [A] kenbaar heeft gemaakt. In dit verband is van belang dat van de zijde van Staatsbosbeheer bij gelegenheid van de comparitie is verklaard dat de groene bordjes waarop vermeld wordt wat wel en niet is toegestaan niet staan bij openbare wegen. De door Staatsbosbeheer gestelde regels over het gebruik van zijn terreinen kan Staatsbosbeheer niet tegenwerpen aan derden die daarvan onkundig zijn.
Staatsbosbeheer heeft er tenslotte op gewezen dat [A] door de Oliebollenrit te organiseren in strijd handelde met de Provinciale Milieuverordening. Deze zou het organiseren van en deelnemen aan een toertocht voor motorvoertuigen in natuurbeschermingsgebieden verbieden. [A] heeft niet betwist dat hij met het organiseren van de Oliebollenrit het verbod van deze bepaling overtreden heeft, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zulks het geval is.

Anders dan Staatsbosbeheer lijkt te veronderstellen, betekent het feit dat [A] in strijd heeft gehandeld met de Provinciale Milieuverordening niet (zonder meer) dat hij gehouden is de eventueel bij de toertocht aan de wegen van Staatsbosbeheer ontstane schade te vergoeden. Gesteld noch gebleken is dat deze bepaling (mede) strekt tot bescherming van de openbare wegen van Staatsbosbeheer.

Het feit dat [A] door de tocht te organiseren in strijd heeft gehandeld met de Milieuverordening vormt wel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de vraag of [A] onzorgvuldig jegens Staatsbosbeheer gehandeld heeft en om die reden gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden. Nu de andere door Staatsbosbeheer aangevoerde argumenten, zoals hiervoor is overwogen, geen stand houden, kan het enkele feit dat [A] deze bepaling overtreden heeft niet tot het oordeel leiden dat [A] onzorgvuldig gehandeld heeft jegens Staatsbosbeheer door de Oliebollentocht onder meer over de wegen van Staatsbosbeheer in milieubeschermingsgebieden te organiseren.
De vorderingen van Staatsbosbeheer strekkende tot schadevergoeding zijn, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toewijsbaar. De rechtbank zal deze vorderingen dan ook afwijzen. Ook de vordering tot afgifte van een lijst met deelnemers aan de Oliebollentocht is niet toewijsbaar. Staatsbosbeheer heeft gesteld dat hij de lijst nodig heeft om ook de deelnemers aan de tocht eventueel aan te spreken tot schadevergoeding. Nu de schadevergoedingsvordering op [A] niet toewijsbaar is, valt zonder nadere toelichting (die echter ontbreekt), niet in te zien waarom een eventuele schadevergoedingsvordering op de deelnemers wel toewijsbaar zou zijn.

De vordering om [A] te verbieden zonder toestemming van Staatsbosbeheer toertochten te organiseren op gronden en wegen van Staatsbosbeheer behoeft niet per definitie het lot te delen van de schadevergoedingsvordering. Het enkele feit dat [A] niet gehouden is om de gestelde schade aan de wegen van Staatsbosbeheer tengevolge van de Oliebollentocht te vergoeden, betekent immers niet zonder meer dat het hem vrij staat nog eens soortgelijke tochten op het terrein van Staatsbosbeheer te organiseren. Daarbij is van belang dat [A] (in ieder geval door deze procedure) inmiddels op de hoogte is van de regels die Staatsbosbeheer voor haar terreinen heeft gesteld betreffende dit soort evenementen. Bovendien staat vast dat toertochten voor motorvoertuigen in milieubeschermingsgebieden in Drenthe ingevolge de Milieuverordening verboden zijn. Dat overtreding van deze bepaling, zoals hiervoor is overwogen, niet (rechtstreeks) leidt tot een verplichting tot vergoeding van eventuele schade aan de wegen van Staatsbosbeheer -omdat de bepaling niet strekt tot bescherming van de wegen van Staatsbosbeheer- betekent niet dat Staatsbosbeheer deze bepaling niet mede aan zijn vordering tot een verbod op het organiseren van toertochten ten grondslag kan leggen, wanneer die vordering strekt tot bescherming van de belangen die wel door de bepaling worden beschermd.

Staatsbosbeheer heeft aangevoerd dat de toerritten hinder en lawaai veroorzaken op zijn terreinen en dat de wegen en paden van Staatsbosbeheer er door beschadigd raken. Het belang van het voorkomen van hinder en lawaai in een natuurbeschermingsgebied valt onmiskenbaar onder de reikwijdte van de in de bepaling beschermde belangen.
[A] heeft dat laatste niet betwist. Hij heeft zelfs gesteld dat hij de wegen en paden waarvan kenbaar is dat ze van Staatsbosbeheer zijn zal mijden. Hij heeft echter aangevoerd dat het verbod zoals het nu geformuleerd is te ruim is.Volgens hem is niet kenbaar welke wegen en paden eigendom zijn van Staatsbosbeheer, omdat Staatsbosbeheer dat niet bij de oprit van de wegen kenbaar maakt middels een visuele aanduiding.

De rechtbank volgt [A] in dit verweer. De vordering van Staatsbeheer is te onbepaald. Allereerst heeft de vordering betrekking op alle gronden, wegen en paden van Staatsbosbeheer, ongeacht of op deze gronden (een bepaling als) in de Milieuverordening van toepassing is. Hiervoor is overwogen dat het gebruik van een openbare weg binnen de kaders de Wegenwet niet onrechtmatig is, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het verbieden van het organiseren van toertochten leidt de facto tot een beperking van het gebruik van de openbare wegen waarop het verbod betrekking heeft. Het gegeven dat een algemeen verbindend voorschrift, zoals een bepaling uit een milieuverordening, het organiseren van toertochten verbiedt, kan in combinatie met het beleid van de eigenaar van de openbare weg voor het terrein waar de weg gelegen is, een bijzondere omstandigheid vormen. Dat de eigenaar van de weg voor zijn terrein het organiseren van toertochten verboden heeft, vormt echter alleen, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende reden voor het beperken van de openbaarheid van de weg. De (formulering van de) vordering van Staatsbosbeheer miskent dit wezenlijke onderscheid.
De vordering maakt geen onderscheid tussen wegen en paden waarvan kenbaar is dat ze eigendom zijn van Staatsbosbeheer en wegen en paden die dat niet zijn. Wanneer Staatsbosbeheer derden, bijvoorbeeld middels het plaatsen van borden bij de oprit van wegen en paden, niet kenbaar maakt dat hij eigenaar is van de desbetreffende wegen en paden, kan de gebruiker van die wegen en paden ook niet worden tegengeworpen dat hij een voor (het terrein en) die wegen geldend verbod overtreedt.
Zonder al te zeer in te grijpen in de door Staatsbosbeheer gekozen formulering van de verbodsvordering, en zonder daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen te treden, is het niet mogelijk de geformuleerde verbodsvordering toe te wijzen. De rechtbank zal ook deze vordering derhalve afwijzen. De rechtbank wijst de vorderingen af.Staatsbosbeheer wordt veroordeeld in de proceskosten.

Bron: extract van uitspraak ECLI:NL:RBZLY:2005:AS5979.
 

Terug
BEL NU
VERKEERSBOETES