TerugArrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2019 op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag betreffende [betrokkene]. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De verweren die namens de betrokkene naar voren zijn gebracht, richten zich tegen de inleidende boetebeschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 december 2016 om 19:55 uur op het Trekvlietplein te ’s-Gravenhage. Namens de betrokkene wordt de gedraging niet ontkend, maar wordt aangevoerd dat de sanctie ten onrechte is opgelegd, omdat aan de betrokkene voor dezelfde gedraging reeds op dezelfde dag om 14:56 uur een sanctie is opgelegd. De betrokkene heeft zijn voertuig tussentijds niet verplaatst, zodat hij de gedraging slechts eenmaal heeft verricht. De betrokkene is aldus tweemaal bestraft voor één en dezelfde gedraging. De ambtenaar heeft van de eerste sanctie geen aankondiging van beschikking achterlaten, dan wel deze is niet aangetroffen, zodat de betrokkene hiervan niet op de hoogte was. Omdat bij andere voertuigen aldaar wel een dergelijke aankondiging van beschikking achter de ruitenwisser was geplaatst, maar deze bij het voertuig van de betrokkene ontbrak, heeft de 'tweede' ambtenaar besloten om de onderhavige sanctie op te leggen. In een dergelijk geval is sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om het bedrag van de sanctie te matigen tot nihil. Zie het arrest van het hof van 22 augustus 2017 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:7239). Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van de ambtenaar die de onderhavige sanctie heeft opgelegd, zijnde een beknopte verklaring in het zaakoverzicht en een op 21 mei 2017 op ambtsbelofte opgemaakte aanvullende verklaring, volgt dat de ambtenaar heeft geconstateerd dat op voormelde datum, tijd en plaats het bepaalde in artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 in combinatie met bebording E1 is geschonden met het voertuig met bovenvermeld kenteken. Hierbij wordt in de aanvullende verklaring door de ambtenaar nog notie gemaakt van het feit dat hij geen aankondiging van beschikking onder de ruitenwisser van het voertuig van de betrokkene heeft aangetroffen, terwijl er andere voertuigen stonden die wel een aankondiging van beschikking onder de ruitenwissers hadden liggen. Gelet op de informatie in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene het verrichten van de onderhavige gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of sprake is van omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken dan wel matiging van die sanctie rechtvaardigen. De aanvullende verklaring in acht nemende, houdt het hof het ervoor dat de ambtenaar geen sanctie zou hebben opgelegd als hij op de hoogte was geweest van de eerste sanctie. Onder die omstandigheden valt het opleggen van de onderhavige sanctie niet te billijken. Dit houdt in dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven en dat het tot zekerheide gestelde bedrag aan de betrokkene dient te worden gerestitueerd. Het hof zal beslissen als hierna vermeld. Beslissing. Het gerechtshof vernietigt de beslissing van de kantonrechter; verklaart het beroep gegrond; vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd; bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
Terug