De Hoge Raad heeft op 10 juli 2009 twee arresten gewezen over de heffingsgrondslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van geïmporteerde gebruikte auto’s. In beide procedures was sprake van import van gebruikte personenauto’s uit Duitsland en was aangifte bpm gedaan en bpm afgedragen onder toepassing van de ‘afschrijvingstabel’. Met de afschrijvingstabel wordt op forfaitaire wijze rekening gehouden met de waardevermindering gerelateerd aan alleen de leeftijd van de auto. De Hoge Raad had onder meer in een arrest van 22 september 2006 aangegeven, dat heffing van bpm onder toepassing van de afschrijvingstabel leidt tot een heffing die in strijd is met het EG-recht. Daarom mag worden aangesloten bij de werkelijke afschrijving in plaats van afschrijving volgens de tabel.
De Hoge Raad heeft in de twee onlangs gewezen arresten geoordeeld dat de heffingsgrondslag van de bpm in die procedures ook op een ander punt in strijd kwam met het EG-recht. De in beide procedures gehanteerde (wettelijke) heffingsgrondslag sloot namelijk niet uit dat de ingevoerde gebruikte auto in bepaalde gevallen aan een zwaardere belasting is onderworpen dan de nog rustende belasting op een ‘referentieauto’. Een referentieauto is een gelijksoortige auto die al in het kentekenregister in Nederland is geregistreerd. De Hoge Raad wees op een artikel uit het EG-verdrag, die de lidstaten verbiedt om producten afkomstig uit andere lidstaten aan een zwaardere belastingheffing te onderwerpen ten opzichte van gelijksoortige producten die op het eigen grondgebied al aanwezig zijn.
De Hoge Raad kwam tot het oordeel dat de inkoopprijs van de referentieauto de juiste heffingsgrondslag is. Dat houdt in dat de marge van een autohandelaar niet tot de heffingsgrondslag van de bpm behoort. De inkoopprijzen voor referentieauto’s zijn terug te vinden in de Autotelex koerslijsten.
Bron: Hoge Raad, 10-7-2009, nrs. 07/11237 en 43873.