ECLI:NL:GHARL:2020:8654
TerugInstantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26-10-2020
Datum publicatie
10-11-2020
Zaaknummer
Wahv 200.244.525/01
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bestuursstrafrecht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Losse lading op een aanhanger hoeft alleen te worden afgedekt als deze er kan afvallen. Bij de lading bieten in deze zaak was dat risico er niet, omdat voldoende loze ruimte was gelaten langs de zijschotten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.244.525/01
CJIB-nummer
: 211298139
Uitspraak d.d.
: 26 oktober 2020
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2018, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende informatieplicht. Reeds in administratief beroep is verzocht om een foto van de gedraging, echter is deze foto pas één dag voor de zitting van de kantonrechter verstrekt.
2. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de fase van het administratief beroep gehouden is op verzoek aan de indiener van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het gaat daarbij om de stukken waarop de voor de sanctieoplegging relevante gegevens zijn vermeld en de stukken die de ambtenaar bij het opleggen van de sanctie heeft gebruikt (vergelijk het arrest van het hof van 2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:1050).
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in administratief beroep heeft verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder een foto van de gedraging. Middels schrijven van 17 november 2017, waarin de gemachtigde wordt uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting, is het zaakoverzicht verstrekt. In een daaropvolgend schrijven van 27 december 2017 geeft de gemachtigde te kennen de verzochte stukken, behoudens het zaakoverzicht, nog niet te hebben ontvangen. Op 6 augustus 2018, één dag voor de zitting van de kantonrechter op
7 augustus 2018, verstrekt de CVOM de gemachtigde een aanvullend proces-verbaal met daarbij een foto van de gedraging. In het aanvullend proces-verbaal verklaart de ambtenaar: “Van de betreffende overtreding had ik, verbalisant, een foto gemaakt. Een afdruk van deze foto heb ik toegevoegd aan dit aanvullend proces-verbaal.”
4. Het hof overweegt dat de ambtenaar voormelde foto heeft gemaakt in het kader van de vaststelling van de gedraging en deze aldus heeft gebezigd bij het - bij inleidende beschikking van
12 oktober 2017 - opleggen van de sanctie. Dat de officier van justitie op het moment van het beslissen op het administratief beroep kennelijk niet over deze foto beschikte omdat deze foto zich nog bevond bij het organisatieonderdeel waar de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd werkzaam was, doet hier niet aan af. Een dergelijk stuk dient, gelet op artikel 7:18, tweede lid, van de Awb, door het bestuursorgaan dat de inleidende beschikking gegeven heeft, aan de officier van justitie ter beschikking te worden gesteld waarna de officier van justitie dit stuk op de voet van het vierde lid van dit artikel aan de betrokkene, die daarom verzoekt, dient toe te zenden. De officier van justitie heeft in casu niet voldaan aan de informatieplicht.
5. De kantonrechter heeft dit miskend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer. Het hof zal vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 370,- voor: “P061 - met een voertuig rijden, met gevaar dat de niet deugdelijk afgedekte losse lading eraf valt”. Deze gedraging zou zijn verricht op 4 oktober 2017 om 10:55 uur op de Graafseweg in Nijmegen met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
7. De gemachtigde betwist dat de gedraging is verricht. Bieten vallen volgens de gemachtigde niet onder het begrip losse lading, nu deze - anders dan losse lading - gezekerd kunnen worden ten behoeve van veilig vervoer. De advocaat-generaal gaat uit van het onjuiste standpunt dat de kwalificatie van het begrip ‘losse lading’ afhangt van het op de weg terecht kunnen komen van het goed.
8. De betreffende gedraging met feitcode P061 is een overtreding van artikel 5.1.2 in samenhang met het destijds geldende artikel 5.18.6, tweede lid, van de Regeling voertuigen (Rv).
9. Artikel 5.1.2 Rv luidt:
“Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden (…), indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen.”
10. Artikel 5.18.6 Rv, tweede lid, luidt:
“Losse lading die naar haar aard niet op of aan het voertuig bevestigd kan worden, moet deugdelijk zijn afgedekt indien gevaar of hinder ontstaat of kan ontstaan als gevolg van afvallende of wegwaaiende lading.”
11. De toelichting op artikel 5.18.6 Rv houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“ Nieuw is het bepaalde in het tweede lid met betrekking tot het vervoer van losse lading. Dit lid bevat de verplichting om losse lading die van het voertuig kan vallen deugdelijk af te dekken. Gedacht dient daarbij te worden aan lading als zand, grint of puin. De wijze van afdekken is afhankelijk van de soort lading die wordt vervoerd. Zo zal voor grof puin een net voldoende zijn, terwijl zand een dekzeil zal vereisen.”
12. Het begrip losse lading ziet, gelet op de toelichting, op lading die naar haar aard niet op of aan het vervoersmiddel bevestigd kan worden, maar los op of in het vervoermiddel geladen dient te worden. Bieten vallen derhalve onder het begrip losse lading als bedoeld in artikel 5.18.6, tweede lid, Rv.
13. Een deugdelijke afdekking van losse lading wordt enkel vereist als er gevaar bestaat voor het afvallen van (een deel van) die lading. Indien een lading suikerbieten zodanig wordt vervoerd, dat er geen gevaar bestaat voor het afvallen van suikerbieten (bijvoorbeeld door gebruikmaking van een laadbak met afdoende afmetingen), is afdekking niet vereist. Het hof ziet zich in de onderhavige zaak dan ook voor de vraag gesteld of zodanig gevaar zich in dit geval voordeed en aldus of de bieten afgedekt hadden moeten worden.
14. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat hij twijfelt aan de waarneming van de ambtenaar dienaangaande. De ambtenaar verklaart te hebben gezien dat de lading boven de rand uit stak, maar uit de foto van de gedraging valt dit niet af te leiden. Op die foto valt namelijk niet te zien of de zichtbare lading in het midden of aan de rand uitsteekt. De ambtenaar stelt dat het hierdoor mogelijk is dat lading van het voertuig af kan vallen, maar een hoge lading betekent volgens de gemachtigde niet perse dat deze van het voertuig af kan vallen. In administratief beroep heeft de gemachtigde aangevoerd dat de betrokkene er altijd, en ook in het onderhavige geval, voor zorgt dat de lading minimaal 20 centimeter onder de bovenrand blijft, zoals ook op de bijgevoegde foto valt te zien. Zodoende kan er volgens de gemachtigde geen lading worden verloren, alleen al door het gewicht van de lading.
15. Op de bijgevoegde foto is een lading bieten te zien in een laadbak waarbij ruimte is gelaten aan de rand van de laadbak. Het verweer van de gemachtigde kan, ook gelet op de bijgevoegde foto, bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat de gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat de betrokkene er in casu voor heeft gezorgd dat er een ruimte van 20 centimeter overbleef onder de rand van de zijschotten.
16. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
17. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik, verbalisant, zag dat de suikerbieten die op de oplegger lagen, niet afgedekt waren.
Overtreden artikel: 5.18.6 lid 2 RV (…)
Verklaring betrokkene: Ik wist het niet.”
18. Het dossier bevat daarnaast een op 1 augustus 2018 op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal waarin de ambtenaar - voor zover relevant - het volgende verklaart:
“Bij het beroepschrift wordt aangegeven dat betrokkene er altijd zorg voor draagt dat de lading minimaal 20 cm onder de bovenrand blijft. Tijdens het constateren van de overtreding was dit echter niet zo. Ik, verbalisant, zag dat de lading ruim boven de rand uitstak. Hierdoor is het mogelijk dat er lading van het voertuig af kan vallen. Dit was voor mij dan ook de aanleiding om van betreffende overtreding een proces-verbaal op te maken. Van de betreffende overtreding heb ik, verbalisant, een foto gemaakt. Een afdruk van deze foto heb ik toegevoegd aan dit aanvullend proces-verbaal.”
19. Op de foto van de gedraging is een aanhangwagen te zien volgeladen met suikerbieten. Op de foto is verder te zien dat de bult suikerbieten in de bak van de aanhangwagen op meerdere plekken uitsteekt boven de rand. De foto is van een afstand genomen zodat niet is te zien of de suikerbieten (ook) aan de zijkanten boven de rand uitsteken of dat er ruimte is gelaten aan de rand van de zijschotten.
20. Het hof is het met de gemachtigde eens dat, ook met het oog op hetgeen is overwogen onder 13., hoge lading niet noodzakelijkerwijs met zich brengt dat sprake is van gevaar dat die lading van het voertuig afvalt. Immers kan het zo zijn dat de lading weliswaar in het midden van de bak hoger is, maar dat aan de randen van de laadbak voldoende ruimte is gelaten en dat de lading, bij verplaatsing daarvan door bijvoorbeeld een onverwachte remactie, de ruimte bij de randen opvult. In een dergelijke situatie zal geen sprake zijn van gevaar voor het van de laadbak vallen van de lading.
21. De gemachtigde stelt nadrukkelijk dat de betrokkene ruimte heeft gelaten aan de rand van de zijschotten en heeft hiervan een foto gemaakt. De verklaring van de ambtenaar op dit punt vormt geen afdoende weerlegging van dit verweer. De ambtenaar verklaart in het zaakoverzicht slechts dat sprake is van onafgedekte lading. Uit het aanvullend proces-verbaal in combinatie met de foto van de gedraging kan voorts worden afgeleid dat de ambtenaar het verweer van de gemachtigde zo heeft opgevat dat de bult suikerbieten in zijn algemeenheid niet boven de rand van de laadbak zou uitsteken, hetgeen wel het geval is zoals op de foto van de gedraging is te zien. Of ruimte is gelaten aan de rand van de zijschotten wordt in die verklaring niet duidelijk en de foto biedt die duidelijkheid evenmin. Gelet op het voorgaande is bij het hof daarom gerede twijfel ontstaan of gevaar bestond voor het van de laadbak vallen van de suikerbieten. Gelet hierop kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de onderhavige gedraging is verricht. Dit betekent dat de inleidende beschikking geen stand kan houden en dat het tot zekerheid gestelde bedrag aan de betrokkene dient te worden gerestitueerd.
22. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van het administratief beroepschrift, hoorzitting (telefonisch) bij de officier van justitie, het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van de nadere toelichting op het beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting op het beroep een half punt.
23. Ook aan het telefonisch horen dient één punt te worden toegekend. Gelet op de door de gemachtigde geleverde inspanning zal het hof met gebruikmaking van de matigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit het voor het horen door de officier van justitie toegekende hele punt halveren.
24. De waarde per punt bedraagt € 525,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van in totaal € 1.050,- (= 4 x € 525,- x 0,5).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.050,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.
Download dit succesTerug